Paragraaf 6 Leerpunten bij dit hoofdstuk
Opdracht 34 (pag. 144)
Open vragen
1. Hoe kun je de vaardigheden die nodig zijn voor een bepaald beroep vergroten?
2. Geef twee voorbeelden van vaardigheden.
3. Wat is ‘beroepshouding’?
4. Wat is ‘betrokkenheid’ in het werk?
5. Discipline betekent ook: nauwkeurig en netjes werken. In welke beroepen is dat vooral belangrijk?
6. Zelfstandig werken moet je leren. Leg dit uit.
7. Wat is inlevingsvermogen?
8. Geef vier voorbeelden van goed omgaan met klanten.
9. Geef een ander woord voor ‘verdraagzaamheid’.
10. Geef twee voorbeelden van collegialiteit.
Antwoorden
1. Door veel te oefenen (bijvoorbeeld in het onderwijs of in de praktijk) en door ervaring.
2. Suggesties.
Een timmerman moet een kast kunnen maken.
Een automonteur moet een auto kunnen repareren.
Een verkoper moet goed kunnen praten
3. Het gedrag dat hoort bij de uitoefening van een bepaald beroep.
4. Dat betekent dat je je verbonden voelt met je werk, dat je ‘gemotiveerd’ bent.
5. Dat is in alle beroepen belangrijk maar zeker in beroepen waar gezondheid en veiligheid een rol spelen zoals in de gezondheidszorg en in de administratie.
6. Als je net ergens komt werken, is het best moeilijk om zelfstandig te zijn. Eerst moet je wennen aan het werk en na een tijdje kun je steeds meer dingen zelf.
7. Inlevingsvermogen wil zeggen dat je je geheel en al met je gedachten in iets of iemand kunt verplaatsen.
8. Suggesties.
- Vriendelijk zijn tegenover klanten.
- Passende kleding dragen.
- Met twee woorden spreken.
- Niet bellen in het bijzijn van een klant, behalve als het direct nodig is voor de klantrelatie.
- Iemand een hand geven bij de eerste ontmoeting.
- Geen kauwgom in je mond tijdens het werk.
9. Tolerantie.
10. Werk van elkaar overnemen als het nodig is.
Meeleven met een collega in geval van ziekte of tegenslag.