Paragraaf 3 Wat is ethiek, opdracht 17 Hoe sociaal ben jij?

Vraag 1

Heb je vrienden?

1. a. Geen.
2. b. Eén vriend(in).
3. c. Een aantal vrienden(innen).

Vraag 2

Je ligt op het strand met een ghettoblaster met harde muziek. De vrouw naast je vraagt of het iets zachter mag.

1. a. je zet de volumeknop één standje zachter.
2. b. je zet hem nog harder. Waar bemoeit die vrouw zich mee?
3. c. je gebruikt je earphone. Zo heeft de vrouw geen last meer van de muziek.

Vraag 3

Je bent een tosti aan het maken. Dan komt je broer thuis. Hij zit in de huiskamer.

1. a. Je vraagt of hij ook een tosti wil. Zo ja, dan maak je er voor hem ook een.
2. b. Je maakt die tosti en eet hem op in de keuken.
3. c. Je maakt die tosti en eet hem op in de huiskamer.

Vraag 4

Jij zit in een stampvolle bus. Er komt een oude mevrouw in de bus.

1. a. Je blijft zitten en kijkt de andere kant op.
2. b. Je vraagt de mevrouw of ze wil zitten.
3. Je staat op en wijst de mevrouw naar de vrijgekomen plaats.

Vraag 5

Komen je vrienden(innen) wel eens naar jou toe met hun problemen?

1. a. Eigenlijk nooit.
2. b. Dat gebeurt soms.
3. c. Dat gebeurt vaak.

Vraag 6

Een jongen in de klas wordt geplaagd door enkele medeleerlingen.

1. a. Jij denkt bij je zelf: ze zoeken het maar lekker uit.
2. b. Je bespreekt het met de medeleerlingen.
3. c. Je denkt bij jezelf: “Wat vervelend voor die jongen.” Maar verder laat je het erbij.

Vraag 7

Contact maken met anderen:

1. a. vind ik af en toe wel lastig.
2. b. gaat me echt heel gemakkelijk af.
3. c. vind ik heel moeilijk.