Paragraaf 7 Leerpunten bij dit hoofdstuk (6) De test: hoe verdraagzaam ben jij?

Vraag 1

Leerlingen en leraressen in de klas mogen een hoofddoek dragen.

1. a. Fout: men moet zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur.
2. b. Prima: ieder mens heeft het recht om zich te kleden zoals hij of zij dat wil.
3. c. Als dat een regel is van de school, moet het kunnen.

Vraag 2

Maak de volgende zin af: discriminerende uitspraken moeten …

1. a. met redenen worden bestreden.
2. b. verboden worden.
3. c. met geweld worden bestreden.

Vraag 3

Een dominee, pastoor, imam of rabbijn noemt in zijn preek homoseksualiteit onnatuurlijk. Hij zegt: “Het is in strijd met de wil van God/Allah.”

1. a. Ik ben het eens met deze uitspraken.
2. b. Ik vind dat dit soort uitspraken in Nederland verboden moet zijn.
3. c. Ik vind dit een achterlijke opvatting. Maar het moet gezegd kunnen worden. Er is immers vrijheid van meningsuiting.

Vraag 4

Een eigenaar van een uitgaansgelegenheid laat Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen niet toe.

1. a. Als hij slechte ervaringen heeft met mensen uit deze groepen, is dat terecht.
2. b. Het is niet eerlijk om mensen op grond van uiterlijke kenmerken of herkomst niet toe te laten.
3. c. Dat is niet fout. In andere uitgaansgelegenheden worden andere groepen weer niet toegelaten.

Vraag 5

Een leerling in de klas heeft een playboyagenda. De leraar verbiedt de agenda te gebruiken op school.

1. a. De leraar moet respect hebben voor de overtuigingen van de leerling.
2. b. De leraar heeft gelijk: dat hoort niet op school.
3. c. De leraar moet een gesprek met de leerling aangaan of het verstandig is wat hij doet.

Vraag 6

Bij een voetbalwedstrijd wordt tegen de scheidsrechter een beledigende opmerking gemaakt over zijn moeder. Hoe kijk jij daar tegen aan?

1. a. Dat valt onder de vrijheid van meningsuiting.
2. b. Het is een belediging. De politie moet de mensen die dat roepen, oppakken.
3. c. Het is zo niet bedoeld. De supporters zijn boos over bepaalde beslissingen van de scheidsrechter.

Vraag 7

Enkele leerlingen weigeren mee te doen aan een sinterklaasfeest op school. Ze vinden het een ‘wit feest’. De zwarte Pieten spelen een ondergeschikte rol. Deze leerlingen zijn zelf zwart en vinden het niet fijn. Wat vind jij?

1. a. De leerlingen moeten zich aanpassen aan de regels van de school.
2. b. Het standpunt van deze leerlingen moet je respecteren.
3. c. Een oplossing zou zijn om het ene jaar een witte Sinterklaas en een zwarte Piet te doen; het andere jaar andersom.

Vraag 8

Een Somaliër wordt voortdurend lastig gevallen door een groep jongeren.

1. a. Dat is terecht: een Somaliër hoort hier niet thuis en moet terug naar zijn eigen land.
2. b. Het zou kunnen dat die man het er zelf naar gemaakt heeft.
3. c. Als de Somaliër iets misdaan heeft, moet men dat aangeven bij de politie. Voor de rest moeten ze die man met rust laten.