Paragraaf 4 Nadenken over leven en dood

Opdracht 22

 

Lieve Els,

Het is nu vijf jaar geleden. Je was een vrolijke meid van vijftien jaar. Waarom moest dit jou nou net gebeuren? Toen ik het hoorde, lag ik in bed. Het was zaterdagmorgen, een uur of half 8. Mijn moeder kwam op mijn kamer. Ik zag aan haar gezicht dat er iets was. Ze ging op de rand van mijn bed zitten en zei dat ze mij iets moest vertellen. Ze had net een telefoontje gehad. Ze zei: ‘Els is verongelukt.’ Het eerste wat ik kon uitbrengen was: ‘Is Els dood? Hoe kan dat? Wanneer?’

Ik hoorde dat jij vrijdagavond terugkwam van het schoolfeest. Je had je ouders beloofd niet over die gevaarlijke weg naar huis te fietsen. Dat deed je dus wel. Iedereen zat nu met de vraag: ‘waarom deed je dat nou?’ Maar het was niet meer terug te draaien. Voordat je naar huis fietste, nam je afscheid van je vriend. Hij moest de andere kant op. Toen ging jij naar huis. Er was geen apart fietspad langs deze weg. De weg was smal. Ergens halverwege ben je geschept door die vrachtwagen. Je was op slag dood.

De begrafenis was mooi. Er moesten mensen buiten de kerk staan, zo druk was het. Iedereen hield zoveel van je. Je vader, je moeder, je broer, je familie en je vrienden waren niet te troosten. Je woonde bij mij in de straat en ik heb vaak met je gekorfbald. Nu vijf jaar later is nog niemand je vergeten. Op de dag van je verjaardag en de dag van het ongeluk ligt het hele graf weer vol met bloemen. Ik ben nu zeventien jaar. Ik denk er vaak aan na dat het mij net zo goed kan overkomen. Maar ik weet wel dat ik je nooit zal vergeten... en ooit zal ik je nog een keer tegenkomen.

Heel veel liefs,

Anke